Het oog van de ziel

 

De openingswoorden van de parsja van deze week luiden:

רְאֵה, אָנֹכִי נֹתֵן לִפְנֵיכֶם—הַיּוֹם:  בְּרָכָה, וּקְלָלָה en betekenen: Zie! Vandaag leg ik jullie zegen en vloek voor.

 

“Zegen” is een woord met een zware lading. Wij moeten ons beseffen dat er in deze wereld goedheid aanwezig is, dat deze goedheid ons wordt geschonken en beschikbaar wordt gesteld.

 

“Vloek” is ook een term met een heftige betekenis. Zo dienen wij in te zien dat er in ons leven ook negatieve aspekten zijn die wij behoren te  overkomen en dit ook aankunnen. Dat is wat de moraliteit inhoudt: inzien dat er goed en slecht is, de één van het ander kunnen onderscheiden en het eerste te omhelzen en het laatst genoemde af te keuren.

 

“Jullie” is ook een heel belangrijk woord. Wij moeten beseffen dat de keus aan ons is, dat wij, alleen wij, verantwoordelijk zijn voor onze keuzes. Dat de wereld in ons hart, in onze handen is gelegd.

 

“Vandaag” is ook belangrijk. Onze acties zijn geen ondoordachte handelingen, opgevangen in de hemel door een onzichtbare Hand, gevormd en bewaard voor een verafgelegen hiernamaals. De implicaties van onze keuzes zijn nu en onmiddellijk.

 

“Zie” - maar het belangrijkste woord in de bovengeciteerde tekst is het drie letterige werkwoord, het openingswoord en waaraan de parasja van deze week haar naam ontleent: Re-ee - Zie.

 

Van al onze zintuigen is zien het meest echt en absoluut. Vandaar de wet (Talmoed Rosj Hasjana 27a) dat ‘een getuige geen rechter kan zijn’. Een rechter moet openstaan voor argumenten die de aangeklaagde ter verdediging aandraagt. Als hij de daad gezien zou hebben, zou deze rechter een te overheersende indruk van de man zijn schuld hebben- en zou hij geen sympathie of gerechtigheid kunnen vinden voor de daad.

 

Wanneer wij iets horen, ruiken of voelen, trekken we daaruit onze logische conclusies, en zijn wij er (bijna) van overtuigd dat het waar is. Maar het is nooit helemaal 100 % zeker. Er is, en blijft altijd een kleine twijfel over, een spoor van: ja, maar… Maar niet als iets gezien wordt. Zicht is de ‘perfecte ervaring’.

 

Dit is waarom de profeten de periode met Masjiach als een tijd van ‘zien’ omschrijven. Jesjajahoe 30:20 וְהָיוּ עֵינֶיךָ רֹאוֹת אֶת-מוֹרֶיךָ “maar uw ogen zullen uw leraren zien” en Jesjajahoe 40:5 וְרָאוּ כָל-בָּשָׂר יַחְדָּו, כִּי פִּי ה דִּבֵּר “en al het levende tezamen zal dit zien, want de mond van G‑d heeft het gezegd”.

Zien, is het leven in een wereld in zijn ultieme staat van perfectie. Een wereld die zijn G‑ddelijke doel heeft bereikt en een totale en absolute kennis van zijn Schepper heeft.

 

Dus zegt de Tora: Zie! Vandaag leg ik jullie zegen en vloek voor.

 

Zie de zegen. Vergaar intieme, absolute kennis van de goedheid van jouw Schepper, jouw wereld, jouw eigen ziel. Het is er, zie het.

 

Zie de vloek. Zie dat het niet echt bestaat, want kwaad is onbeduidend. Het is louter en alleen een terugtrekking van het licht. Zie dat het alleen ‘bestaat’ om jou uit te dagen het te verslaan, om alleen maar je passie voor het goede aan te wakkeren, je wakker te schudden voor je loyaliteiten en overtuigingen. Zie wat het eigenlijk niet is en dan zul je het overwinnen. Zie wat het echt is, en dan zul je het kunnen omzetten, transformeren tot zelfs een grotere zegen.

 

Zie jezelf. Weet wie en wat je bent. Wees ervan overtuigd: een kind van Hasjem, die de macht heeft gekregen Zijn partner te zijn om Zijn wereld goed te maken. Alle struikelblokken, beperkingen, alle mislukkingen, zijn gegevens die jou moeten laten inzien wat jouw eigen ware potentie is. Zie jezelf, en er is niets dat je niet bereiken kunt.

 

Zie vandaag. “Hoor” niet alleen het goede en het G‑ddelijke als een abstract concept, zie het hier en het nu, zie dat het dringend is en weet dat het te realiseren is. Zie het vandaag aan het licht te brengen.

 

Aanwijzende vinger.

 

Twee vrienden liepen op straat en zagen een groot uithangbord met de tekst: Je land heeft jou nodig! Hé,  zei Sam tegen Moos, waar wacht je op? Er staat dat ze jou nodig hebben!

 

Re-ee (zie) wordt in enkelvoud door Mosje Rabenoe uitgesproken, terwijl hij eigenlijk tegen het hele joodse volk sprak.

 

De Ibn Ezra legt uit dat het er bewust zo staat, zodat mensen zich zouden realiseren dat ‘hij tegen mij spreekt’, tegen een ieder van ons persoonlijk.

Er was eens een rabbijn die een geweldig inspirerende drasja (toespraak) hield. Na afloop kwam een van de gemeenteleden naar hem toe en zei: Rabbijn, dat was briljant. Als dit niet tot ze doordringt, zal niets tot ze doordringen. Ehm, en u dan, mijnheer???

Het is zo makkelijk te denken dat er tegen de ander wordt gesproken en niet tegen mij.

Gedurende ons leven, spreken verschillende mensen tegen ons. Een echtgenoot, een familielid, een vriend, een werkgever, een geestelijk leider, misschien zelfs G‑d, die ons allemaal proberen een boodschap mee te geven. Het is zo eenvoudig om in de val te lopen en naar de persoon naast ons te kijken, in de overtuiging dat de boodschap voor hem of voor haar is bedoeld. Is het niet de moeite waard eens in overweging te nemen, dat er deze keer wel eens tegen mij wordt gesproken? En het dan ook ter harte te nemen?

Het verhaal van de ooievaar.

In de parasja van deze week vertelt de Tora ons over verschillende dieren, vogels en vissen die wij mogen eten, welke soorten kosjer zijn en welke niet. Er is een traditie in het Jodendom, dat “je bent wat je eet”, en dat de kosjere dieren die wij eten karakter-trekken hebben die wij zouden willen overnemen.

Een van de vogels die in deze parasja wordt beschreven, is de chassida, de ooievaar. De naam is afgeleid van dezelfde stam als het woord chessed, dat liefdadigheid in het Ivriet betekent. De Talmoed (Masechet Choelien 63a) vertelt ons dat deze vogel chassida wordt genoemd ‘omdat ze liefdadig is voor haar eigen soort’.

Waarom is de ooievaar dan niet kosjer? Dit lijkt toch een goede eigenschap om over te nemen?

De Kotzker Rebbe legt uit dat het probleem in het feit ligt, dat zij ‘liefdadig is voor haar eigen soort’. Dat is allemaal mooi en wel, maar hoe zit het met de anderen die niet van ‘haar soort’ zijn?

Op dezelfde manier willen wij allemaal onze familie en vrienden graag helpen, aardig en genereus voor ze zijn. Laten wij niet vergeten, dat ware goedheid en liefdadigheid geen onderscheid mag maken binnen onze eigen sociale kringen, familie of vrienden, en net zo belangrijk is en geldt voor een vreemdeling. Dit is het soort liefdadigheid dat wij van onze voorvader Awraham leren en de Tora ons over hem vertelt hoe hij uitmuntte in liefdadigheid.

Dit is een veel moeilijker niveau om naar toe te werken. Maar het is wel een van de lessen van deze parasja. Wil je aardig en vriendelijk zijn voor je familie, de mensen die je graag mag, met wie je een bepaalde relatie hebt? Prima. Maar dat is niet genoeg om ‘kosjer’ te worden. Om dat te bereiken, moet je buitenstaanders met dezelfde manier behandelen zoals je familie en je vrienden.

Dat is de ultieme chessed, de onconditionele liefdadigheid gericht naar anderen, onafhankelijk van hun status en persoonlijke relatie tot jou.

Sjabbat sjalom.

Le’iloej nishmat Shimon Tovia ben Levi